Tuktuk-avontuur door Sri Lanka

Sea Crest Beach Villa, Ambalangoda

Onze vrienden Ted en Jolanda kwamen helemaal uit Nederland over om samen met ons vakantie te vieren in Sri Lanka. Het plan: met twee tuktuks het eiland doorkruisen, zonder strak plan, gewoon de vrijheid van de weg opzoeken.

Monita en ik zijn alvast vooruitgegaan om de tuktuks op te halen in Negombo. Wij zaten al 2 weken in de Sea Crest Beach Villa aan het Urawatta strand, bij Ambalangoda. Een plek die voor Monita en mij inmiddels als thuis voelt. We verbleven hier vorig jaar al vier maanden, en het voelde meteen weer vertrouwd.


De helse treinrit van Ambalangoda naar Negombo

Vanuit Ambalangoda namen we de trein naar Colombo, en daarna een pickme-taxi naar Negombo. Nou, die treinrit… dat was er eentje om nooit te vergeten — en eigenlijk liever ook nooit meer te herhalen.

Stampvol, staand, lijf tegen lijf, zweet op zweet, en dat 2 tot 3 uur lang. En s’avonds last van je beenspieren door het lange stilstaan.
Niet bepaald romantisch.


Maar goed, als je het nooit geprobeerd hebt, kun je er ook niet over meepraten, toch? Bleek achteraf net de dag na het Singalees & Tamil Nieuwjaar te zijn — dé dag dat iedereen familie gaat bezoeken. Geen wonder dat het proppen was.

De dag erop reden we met de twee tuktuks relaxed terug naar Ambalangoda. Wat een verschil. Langs de kust, wind in je gezicht, stoppen wanneer je wilt.


Monita, die nog nooit zo ver met een tuktuk had gereden, bleek meteen een natuurtalent. Zelfs Colombo’s verkeerschaos deerde haar niets — alsof ze al jaren op deze wegen reed.

Twee vliegvelden te veel

Om Ted en Jolanda op te halen van het vliegveld huurden we een auto en vertrokken we op tijd van Ambalangoda. Wat we niet wisten: op Google Maps staat het oude vliegveld van Colombo nog steeds als ‘internationaal’ vliegveld, Colombo International Airport Ratmalana. Je raadt het al — we stonden op het verkeerde vliegveld.

twee internationale vliegvelden colombo

Tegen de tijd dat we het doorhadden, moesten we ons door het verkeer worstelen naar het échte vliegveld, Bandaranaike International Airport.


Spoiler: we kwamen te laat. En ja, dat gaan we waarschijnlijk nog járen horen van ze…

Gelukkig was het weerzien er niet minder warm om. Eerst maar eens acclimatiseren aan het strand van Ambalangoda, bij het Sea Crest Beach Villa. Warm, vochtig, en een zee die wat woester was dan verwacht. Eén duik in de golven leidde tot een kleine panieksituatie — sterke onderstroming, iemand kopje-onder, en wij met man en macht redden wat er te redden viel. Mét zwemshort op half zeven, dat dan weer wel. Maar goed, we leven nog en het levert weer een sterk verhaal op voor bij verjaardagen.

De tuktuktour begint

Na een paar dagen bijkomen begonnen we aan onze tuktuk-reis. Richting Negombo, zonder strak plan. Jolanda reed voor het eerst zelf en kreeg het snel onder de knie — al bleek het verkeer vermoeiender dan verwacht. Bussen die de baas lijken op de weg, scooters die overal tussendoor flitsen, kuilen, koeien… je kent het wel. Na een tijdje nam Monita het stuur over en kon Jolanda lekker genieten achterin.

Onderweg viel vooral het contrast tussen rijk en arm op: van luxe villa’s tot gammele hutjes naast het spoor. In Negombo vonden we een hotelletje aan het strand. Monita regelde nog even een mooie prijs. Eerst een koud drankje, dan pas douchen — dat zijn de prioriteiten op reis. Een mooie, vermoeiende dag werd afgesloten met een goed diner en een diepe slaap.

Via Dambulla naar olifantenland

De volgende ochtend op weg naar Dambulla — stad van de gouden Boeddha, tempels en het boeddhistisch museum. De klim naar de beroemde grottempels sloegen we over; te heet, te steil. Maar het hotel in de buurt was prachtig én betaalbaar.

We stopten onderweg bij een tempel waar op dat moment enkele kinderen speelden. Monita en Jolanda hadden stuiterballen meegenomen uit Nederland — wat een feest werd dat. Chaos, blije gezichtjes, ouders die meegenoten. Dus even met z’n allen op de foto!


Ik zelf bezocht de tempel, de Ridi Viharaya in Ridigam. Niet erg veel bezocht door toeristen maar zeker de moeite waard. Helaas moesten we een aangeboden thee ceremonie afslaan.

Habarana: safari zonder file

Vanuit Dambulla reden we naar Habarana, slechts 25 km verder. Op de WhatsApp-groep “Dutchies in Sri Lanka” lazen we lovende verhalen over een safari georganiseerd door een Nederlandse vrouw die hier woont. Wat een schot in de roos! In de middag vertrokken we — geen file van jeeps, maar alle ruimte en rust. Olifanten, kalfjes, alles zo dichtbij dat je ze bijna kon aanraken. De gidsen vertelden alles met passie — en gewoon in het Nederlands.

Na zo’n middag in de open jeep waren we rozig van zon en indrukken. Bij ons verblijf, Habarana Tree house Mutu village, konden we gelukkig afkoelen in het zwembad en de drankjes waren al koud.

Trincomalee – mystiek bij de Shri Badrakali Amman Hindu Kovil

Na een rustige rit van ongeveer 85 km door Sri Lanka’s serene landschap bereikten we Trincomalee. Eenmaal daar doken we meteen een beach bar in met mango lassi, koude Lion beer en uitzicht op zee – pure ontspanning.

In het nabijgelegen dorpje Uppuveli hadden we een klein paradijsje gevonden. Voor een zachte prijs kregen we een ruime vierpersoonskamer, dagelijks ontbijt én een verfrissend zwembad dat ons direct uitnodigde tot een duik. Het water was warmer dan de buitenlucht, dus afkoelen deed het niet echt. Dan maar koelen met een koud drankje.

Hier voeg je moeiteloos een extra rustdag toe aan je reis. En dat hebben we dus gedaan.

Een kleurrijke ontdekkingstocht

Dag twee begonnen we na het ontbijt aan een bezoek aan de Shri Badrakali Amman Hindu Kovil, een indrukwekkende hindoetempel gewijd aan godin Bhadrakali. Bij aankomst bleek de tempel nog gesloten tot 12 uur.
Tijd voor nóg een rondje beach bar — ook geen straf!

Toen we later terugkeerden, was de tempel open en het interieur adembenemend. Wat meteen opvalt, is de felle kleurenexplosie buiten én binnen: elk paneel, plafond en zuil zit barstensvol beeldhouwwerken en mythologische scènes die je visueel overdonderen. Het lijkt wel op een psychedelische trip, toeristen noemen het ook wel de Disney tempel.

Toch is het vooral een plek van serene devotie. Je mag vrij rondlopen, maar denk aan gepaste kleding, schoenen uitdoen en een respectvolle houding . We brachten ruim een uur door tussen de beelden, wierookgeur en de gelovigen. Prachtig om te zien hoe gelovigen en de priester (of monnik?) hun rituelen uitvoeren.

Kalkudah – kinderen, stuiterballen en een tropische bui

Na ons bezoek aan de kleurrijke hindoetempel besloten we naar het zuiden af te zakken, zonder vastomlijnd plan. Gewoon de weg volgen en zien waar we uitkomen. Onderweg wisselden de beelden zich weer in rap tempo af: rijkdom en armoede hand in hand. Vissersdorpjes waar de vangst lag te drogen op grote netten langs de weg, met een geur die je neusgaten flink aan het werk zette. Niet alleen vis trouwens — ook begraafplaatsen lagen direct aan de weg. Alles door elkaar, zoals dat in Sri Lanka vaker het geval is.

Langs de kant van de weg stonden kinderen die besjes of nootjes probeerden te verkopen aan voorbijgangers. Monita en Jolanda grepen meteen naar hun tas vol stuiterballen — ze hadden er nog zo’n 50, en die moesten op voor het eind van de reis. En dat ging snel. Zodra de eerste ballen werden uitgedeeld, kwamen kinderen van alle kanten aangerend, nieuwsgierig en opgewonden. De glimlachen op hun gezichten waren onbetaalbaar. Monita gaf ze ook nog elk 100 roepies — zo’n 25 eurocent, maar het voelde als een fortuin. Wat kun je met zó weinig zóveel vreugde brengen. Iets wat we in het Westen misschien een beetje zijn kwijtgeraakt.

Halverwege de rit werden we verrast door een stevige tropische bui. Heerlijk eigenlijk — even afkoelen. De temperatuur zakte naar een frisse 28 graden, en dat voelde zowaar koel aan. Na zo’n 110 kilometer besloten we het voor gezien te houden en zochten we een slaapplek.

Het is laagseizoen hier, dus er is volop keuze. Niet alles is open, maar wat er open is, heeft vaak plek genoeg. We checkten in bij een klein hotelletje, pakten een drankje, en vonden daarna een gezellig visrestaurant in de buurt. Niet druk, maar de bediening was vriendelijk en het eten voortreffelijk.

Terug op het balkon van ons hotel nog een laatste drankje, luisteren naar de krekels en de vochtige avondlucht, en daarna snel onder de wol. De dag zat weer vol verhalen.

Kandy naar Nuwara Eliya – van hete vlaktes naar mistige bergen

De volgende ochtend stapten we opnieuw in onze trouwe tuktuks, op weg naar Nuwara Eliya — een bergstadje midden in Sri Lanka, bekend om zijn uitgestrekte theeplantages. Het ligt op zo’n 1.900 meter hoogte, dus we wisten: dit wordt een pittige klim voor onze drie-wielers. Maar we begonnen rustig. Eerst over vlak terrein richting Kandy.

De zon was onverbiddelijk — 35 graden en geen zuchtje wind. Dus hielden we geregeld pauze om wat te drinken en te snacken in de schaduw. Onderweg passeerden we mensen te voet of op oude, krakkemikkige fietsen. Soms liepen ze blootsvoets over het hete asfalt, midden in het niets. Geen huis, geen dorp in zicht. Je vraagt je af waar ze heen gaan. Deze regio voelde merkbaar armer dan de kuststreek — eenvoudige kraampjes langs de weg met wat kokosnoten of meloenen, hopend op die ene verdwaalde klant.

Langzaam begon het landschap te veranderen. De bergen doemden op en met elke bocht werd het uitzicht spectaculairder. De mensen onderweg bleven vriendelijk en nieuwsgierig. Iedereen wilde weten waar we vandaan kwamen. Als we ‘Nederland’ zeiden, wisten ze genoeg: “Ah, rijk land! En koud hè?”
Bij de eerste haarspeldbochten kwamen we de eerste apen tegen — gevoed door trossen bananen die door voorbijgangers gewoon langs de weg worden gegooid. Even gestopt voor een ijsje bij een verkoper in een scherpe bocht, en een stukje verder zwaaide een hele buslading mensen vrolijk naar ons. Die oprechte vriendelijkheid hier is echt hartverwarmend. We hopen dat het nog lang zo blijft.

En toen sloeg het weer om…

Na het eerste bergmassief werd de lucht donkerder. We zagen en hoorden het onweer al aankomen, en ja hoor — de regen barstte los. Geen zachte tropenbui, maar een echte wolkbreuk. We schuilden bij een tankstation. De tuktuks hebben wel zeilen om de zijkanten dicht te maken, maar als er een vrachtwagen met een vaart door een plas rijdt, ben je alsnog zeiknat.

Riviertjes stroomden woest van de bergen naar beneden. Overal kleine watervallen, de weg veranderde in een beek. Een prachtig gezicht, maar nat werd je toch.

Gelukkig had Monita weer een parel van een hotel gevonden. We waren inmiddels behoorlijk koud geworden — natte kleren en de temperatuur die flink gedaald was, maken het in de bergen ineens een stuk frisser. We kwamen terecht in een prachtig hotel met zwembad en uitzicht over het dal. En het mooiste: we hadden het hele complex voor onszelf.

Na een warme douche, droge kleding en een dampende kop thee (of iets sterkers), konden we eindelijk weer op temperatuur komen. Wat een dag… van zweterige hitte naar bibberen in de regen. Sri Lanka verveelt nooit.

Een extra dagje niks – rust, regen en een neushoornvogel

We voelden ons goed op onze plek in het hotel en besloten spontaan een nachtje langer te blijven. Het was er ook echt fijn — een plek waar je vanzelf tot rust komt. Rond het zwembad klonk het gezang van allerlei vogels, en in een van de bomen zagen we zelfs een grijze neushoornvogel zitten, ook wel bekend als de Ceylontok of malabarneushoorvogel.

Het zwembad was aangenaam warm, het bier ijskoud en het eten gewoonweg lekker. Kortom: geen enkele reden om haast te maken. Rond een uur of drie sloeg het weer om — donder, bliksem en daarna de bekende tropische stortbui. Maar onder het afdak zaten we droog, met een drankje in de hand en genoeg verhalen om te delen.

’s Avonds genoten we opnieuw van een heerlijke maaltijd, en na een goede nachtrust werden we de volgende ochtend wakker met zon en een heldere lucht. Tijd om weer op pad te gaan, verder de bergen in, richting Nuwara Eliya.

Door de bergen – theebladeren, regenjassen en glibberwegen

We klommen steeds verder de bergen in. De lucht werd koeler, de uitzichten indrukwekkender — maar de wegen ook slechter. Soms waren ze amper breder dan een tuktuk, en vaak zo vol kuilen dat je meer hobbelde dan reed. Zeker rondom de theeplantages was het asfalt ver te zoeken. Daar reden we over modderige paden met glibberige bermen, diepe gaten en afgronden waar je liever niet over nadenkt.

De theevelden zelf waren prachtig, maar het leven van de plukkers bleek hard. In jassen en met plastic zakken als geïmproviseerde regenkapjes werkten ze onvermoeibaar tussen de struiken. Op hun rug de grote theezakken, die ze bij een centrale plek verzamelden. Van daaruit worden ze met rammelende vrachtwagens naar de fabriek gebracht.

De plukkers behoren tot de laagste kaste van Sri Lanka, en leven in eenvoudige kampementen — kleine, in elkaar getimmerde huisjes. Sommigen liepen ons tegemoet over de modderige paden. Een paar mannen vroegen om een sigaret. Voor hen is dat een luxe. Dat ze ook een vuurtje kregen, werd ontvangen alsof het een cadeautje uit een andere wereld was. Hun dankbaarheid was stil en oprecht. Je merkte aan alles dat vriendelijkheid hen zelden wordt getoond. En toch… waren ze zelf zo vriendelijk.

We reden verder — door de regen, langs kleine aardverschuivingen, over glibberige stukken weg, kuilen vol water en modderstromen die van de bergen af kwamen. Tegenliggers denderden voorbij alsof ze op een racebaan zaten. Het was spannend, vermoeiend, en eerlijk gezegd ook gewoon een beetje gevaarlijk.

Maar uiteindelijk, tegen vieren in de middag, bereikten we Nuwara Eliya. We vonden een charmant hotelletje aan het grote meer. Eerst een warme douche, daarna een diepe zucht. Wat een rit.
Na een lekkere maaltijd en een goed glas bier was het om 10 uur tijd voor de nachtrust.

Visa of geen visa – dat is de vraag

Omdat Monita en ik langer dan 30 dagen in Sri Lanka verblijven, moesten we onze visa verlengen. Gelukkig kan dat tegenwoordig online — tenminste, in theorie. Je vult je gegevens in, en binnen drie dagen krijg je een betaalverzoek toegestuurd. Zodra je betaalt, is het geregeld. Simpel toch?

Voor Monita werkte dat ook precies zoals beloofd. Haar betaalverzoek kwam netjes binnen. Voor mij? Niets. Geen mail, geen link, geen uitleg.

Dus begonnen we aan de zoektocht naar iemand die we konden bellen of mailen. Alle nummers op de officiële website bleken buiten gebruik. Ook onze lokale contacten kwamen niet verder. Ondertussen tikte de klok door: mijn visum liep bijna af, en we konden er niks aan doen.

De enige oplossing die we kenden, was om fysiek naar het immigratiekantoor in Colombo te gaan. Dat kantoor staat bekend om z’n eindeloze wachttijden — uren, soms de hele dag, alleen maar om de rekening te kunnen voldoen. De verlenging zelf gebeurt daarna automatisch.

Dus tja, dan maar inpakken en vertrekken vanuit Nuwara Eliya, op naar Colombo.

Advocaten, WhatsApp en toch maar doorrijden

Onderweg kreeg Monita via de WhatsApp-groep van reizigers een gouden tip: een advocatenkantoor uit Hikkaduwa zou dit soort visa-zaken voor je kunnen regelen — gewoon op afstand. We namen meteen contact op, en ja hoor, voor nog geen 15 euro konden zij alles afhandelen. Geen wachtrijen, geen gedoe. Daar werden we blij van.

Toch waren we al onderweg, dus besloten we door te rijden. Wie weet konden we in Colombo ook nog iets anders regelen, of gewoon even genieten van wat luxe.

Eindelijk zon, rust en bier in de koelkast

Zodra we het bergland achter ons lieten, klaarde het weer op. De zon scheen, het werd weer tropisch warm — boven de 30 graden. In Athurugiriya, een rustige buitenwijk van Colombo, vonden we een prachtig hotel. Grote, lichte kamer, heerlijk zwembad, goed eten.

Bier hadden we zelf meegenomen en mochten we koud zetten in de koelkast van het restaurant. Kleine overwinning. En dus: zwemmen, eten, drankje erbij aan het water, en daarna ons bed in. Niet slecht voor een dag die met visumstress begon.

Hikkaduwa – ijsjes, schildpadden en vertrouwen aan zee

De volgende ochtend vertrokken we rustig vanuit Colombo richting het zuiden, naar Hikkaduwa. Een rit van iets meer dan 100 kilometer, grotendeels langs de kust. We namen onze tijd, stopten onderweg voor wat te eten en drinken.

En af en toe gewoon omdat we zin hadden in een waterijsje van 20 cent bij de Cargills FoodCity supermarkt.

Kleine traktaties maken het leven groot.

Hikkaduwa is een levendig en toeristisch dorpje, vooral bekend om turtle beach — het strand waar je zo de zee in kunt lopen en met schildpadden kunt snorkelen. Helaas kunnen veel toeristen niet van deze prachtige dieren afblijven.

We vonden een eenvoudig hotelletje, net buiten het centrum van het stadje, pal aan het strand. We gooiden de rugzakken neer en bestelden eerst een koel drankje met uitzicht op zee. Heerlijk.

Een maaltijd op goed vertrouwen

Na een verfrissende douche gingen we op zoek naar avondeten. We liepen een restaurant zonder naam binnen dat er gesloten uitzag, maar dat bleek gelukkig niet zo te zijn. Het personeel stond klaar om iets voor ons te bereiden, ondanks dat we de enige gasten waren.

Er was wel een klein probleem: wij hadden niet genoeg contant geld op zak, en hun pinautomaat werkte niet. De eigenaar was er niet en het personeel kreeg de betaling met de debitkaart technisch niet geregeld.
Maar wat zeiden ze? “No problem. Eat now, pay tomorrow.”

We keken elkaar even aan. In Europa zou dit ondenkbaar zijn. Wat een vertrouwen. Wat een vriendelijkheid. We namen het aanbod met een glimlach aan en gingen zitten.

De chef kookte met plezier in de open keuken. Alles werd vers bereid, en het resultaat mocht er zijn — heerlijk eten, met liefde gemaakt.

Toen we klaar waren en de rekening kregen, bleek dat we het nét konden betalen met het contante geld dat we nog hadden. Inclusief fooi. Opgelucht én dankbaar gaven we iets extra’s. Voor het vertrouwen, de service, en die typische Sri Lankaanse warmte die ons blijft verbazen. Zelfs in Hikkaduwa bestaat het nog.

Terug in Urawatta – thuiskomen aan zee

Na al die avonturen op de weg reden we vanuit Hikkaduwa weer terug naar waar het allemaal begon: Ambalangoda. Terug naar Sea Crest Beach Villa , naar dat prachtige (t)huis aan het heerlijke strand van Urawatta, in het Galle district van Sri Lanka.

De laatste dagen van onze reis deden we vooral één ding: genieten. Van de rust op het strand, het ruisen van de golven, en het uitzicht dat nooit verveelt. Geen druk verkeer meer, geen tuktuks, geen visumstress, geen ritjes over smalle bergwegen — gewoon even helemaal niks.

Ted en Jolanda gingen samen nog wat souvenirs scoren in Hikkaduwa. En Jolanda heeft eindelijk haar droomjurk gevonden waar ze al de drie weken naar heeft gezocht.

We aten nog een paar keer heerlijk bij onze favoriete plekken op loopafstand: het New 95 Beach Restaurant en The Dutch Station. Beide met hun eigen sfeer, maar allebij met vers bereid eten dat je blij maakt.

Het was een prachtige reis. Eén die we nog vaak zullen navertellen. En eerlijk? Het had nog wel wat langer mogen duren. Maar hé — de wereld ligt nog open. Nieuwe plannen zijn zó gemaakt.

Want er is nog zoveel te zien, te proeven en te beleven.

Terug naar Nederland – afscheid, familie en volle agenda’s

De tijd van afscheid was aangebroken. We reden met onze trouwe tuktuks terug naar Negombo, waar we zoals vaker neerstreken in het vertrouwde Topaz Hotel direct aan Negombo Beach. De tuktuks werden teruggebracht naar de verhuurder, en we sloten onze reis af met een laatste diner bij Lucky’s family Restaurant. Nog een laatste blik op de zonsondergang van Negombo Beach en een laatste koud glas Lion beer.

Die nacht sliepen we vroeg, want de volgende dag wachtte een lange reis terug naar Nederland. Ook Monita en ik vlogen mee. Onze kleindochter werd 16 — daar wilden we natuurlijk bij zijn. Bovendien was het een mooie kans om onze kinderen te zien, familie te bezoeken, en vrienden weer in de armen te sluiten.

Toevallig organiseerde ons oude B.A.C.A.-chapter, het West Chapter, ook nog eens de jaarlijkse 100Miles-rit. Wat een timing. Het voelde als thuiskomen in een ander soort nest, eentje dat nog altijd vertrouwd en warm aanvoelt.

Twee weken vlogen voorbij — te kort om iedereen te zien, te vol om alles te doen wat we wilden. Maar we genoten van elk moment.

De terugreis naar Penang was lang en vermoeiend. En voordat we goed en wel waren geland, stonden de volgende vrienden alweer op het punt van aankomst. Ze komen ons opzoeken — gezellig, dat zeker. Maar ook… intens.

Wat kan pensioen toch vermoeiend zijn, we zijn toe aan vakantie.

Geef een reactie